Het ei-lied
Ik ga op reis
in de maand mei,
Naar het woordenland van ei,
De trein die
stopt er aan elk sein.
Het spoor is steil, loopt langs de hei,
Naast de grote eik op ’t plein,
Ik brei en klei in de trein!
En met wat water in een teil
Sop ik nadien weer alles rein.
Ik zie een schipper met een zeil,
Ik zie een boer met een zeis,
’t is een hele gekke reis!
Aan het einde
van de reis
Zie ik een groot geheim paleis
Op een domein
met een grote fontein.
Op het domein
woont een reiger,
die vliegt vaak over de steiger,
En eet elke week weer prei.
Een meisje,
werkend met haar dweil,
Ze roept de leider
en lakei,
Ze nemen beide
snel een eikel
En ze gooien op de reiger
Die op zoek gaat naar een pleister!
De kapitein
van het schip
bereikt
eindelijk het domein,
kreeg als afscheid
zelf bereide marsepein
Het eiland
is nu niet meer veilig,
een kapitein
is heus niet heilig
de eigenaar
eist een omheining.
Dus die neemt meteen de leiding
en begint meteen te breien
Maar zonder het juiste gerei
Was dit keiharde
gebrei
Een zwaar en eindeloos karwei!
àDe woorden
uit het lied zijn de woorden die de kinderen van het derde moeten onthouden.
àDe kinderen
van het vierde moeten uiteraard deze woorden ook (nog) kennen + de volgende
woorden:
allebei – allerlei – geheimzinnig – onderscheid – uitbreiding –
bescheiden – eigenschap – afleiden – uitgebreid – arbeider – kassei – plavei –
terrein – beiaard – vallei – waterleiding
We hebben een oefendictee gedaan deze week. De kinderen moeten
weten dat deze woorden met een ‘ei’ geschreven worden en de afleidingen daarvan
bijvoorbeeld: eigen – eigenaar - eigenlijk
Maandag 25 januari: dictee van de ei- woorden
groetjes,
Liesbeth